Cao

De Schreuderhuizen biedt arbeidsvoorwaarden volgens de CAO voor de gehandicaptenzorg.
 

Rechten en plichten volgens de cao gehandicaptenzorg 2009-2011
Vakantie:
●De werknemer heeft met behoud van het salaris recht op 166 vakantie-uren per kalenderjaar.
●Voor werknemers met een parttime dienstverband is de regeling van lid 1 naar rato van de omvang van het dienstverband. Voor werknemers met een gemiddelde arbeidsduur boven de 1878 uur per jaar geldt eveneens een aantal vakantie-uren naar rato van de omvang van het dienstverband.
●De werknemer die op 31 december 2000 in dienst is met een gemiddelde contractuele arbeidsduur van 38 uur, heeft in afwijking van lid 2 een verworven recht, bij handhaving van een arbeidsduur van 1983 uur per jaar, van 184 uur vakantie per kalenderjaar.


◊Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer het belang van de instelling dit dringend noodzakelijk maakt.
◊Indien de werknemer als gevolg van het intrekken van de vakantie geldelijk schade lijdt, wordt deze hem vergoed.
◊Indien de werknemer als gevolg van het intrekken van de vakantie op een bepaalde dag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, wordt deze dag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten dagen.
◊Wanneer een werknemer tijdens een vastgestelde vakantie voldoende aantoonbaar voor de werkgever arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 7:629 BW, gelden de verleende vakantiedagen niet als vakantiedagen.


•Met ingang van 1 januari 2010 ontvangt de werknemer, naast vakantie-uren, een Persoonlijk Budget Levensfase (PBL).
Per 1 januari 2010 ontvangt de werknemer een PBL van 20 uur voor dat kalenderjaar.
Per 1 januari 2011 ontvangt de werknemer een PBL van 25 uur voor dat kalenderjaar.
Per 1 januari 2012 ontvangt de werknemer een PBL van 30 uur voor dat kalenderjaar.
Vanaf 1 januari 2013 ontvangt de werknemer een PBL van 35 uur per kalenderjaar.
•Het PBL wordt per maand opgebouwd.
•De regeling van lid 1 is naar rato van de contractsomvang en naar rato van de periode dat men in enig jaar in dienst is.
Het PBL (inclusief de rechten op basis van het overgangsrecht) kan door de werknemer geheel of gedeeltelijk als verlof worden opgenomen, geheel of gedeeltelijk in tijd worden gespaard of geheel of gedeeltelijk worden omgezet in geld voor storting op zijn levenslooprekening, met inachtneming van onderstaande artikelen. De werknemer maakt tijdig, voorafgaand aan het kalenderjaar, zijn keuze bekend.



 Buitengewoon verlof:
Artikel 8:14 Vrije dagen in verband met bijzondere gebeurtenissen.
  1. De werkgever stelt de werknemer in de gelegenheid om aan de hierna vermelde gebeurtenissen gedurende de bij die gebeurtenissen vermelde periode deel te nemen. Zo nodig verleent de werkgever daartoe betaald verlof.
a.                   verhuizing van de werknemer in opdracht van de werkgever: 2 vrije dagen;
b.                  huwelijk of registratie van partnerschap van  één van de leden van het gezin van de werknemer: 1 vrije dag;
c.                   huwelijk of registratie van partnerschap van bloedverwanten in de eerste en tweede graad van de werknemer, van de echtgeno(o)t(e) of relatiepartner: 1 vrije dag;
d.                  25- en 40-jarig huwelijksfeest van de werknemer: 1 vrije dag;
e.                  25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksfeest van ouders of pleegouders van de werknemer, van de echtgeno(o)t(e) of relatiepartner: 1 vrije dag;
f.                    25- en 40-jarig dienstjubileum van de werknemer: 1 vrije dag;
g.                   overlijden van de echtgeno(o)t(e) of relatiepartner, (pleeg)kinderen, (pleeg)ouders van de werknemer dan wel van de echtgeno(o)t(e) of relatiepartner: de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie;
h.                  overlijden van of het bijwonen van de begrafenis of crematie van bloedverwanten in de tweede graad van de werknemer, van de echtgeno(o)t(e) of relatiepartner: 1 vrije dag.
2.                   Voor de gebeurtenissen genoemd in lid 1 sub a t/m f geldt dat de werknemer 14 etmalen tevoren aan de werkgever dient te melden dat hij van de regeling gebruik wenst te maken.
Voor de gebeurtenissen genoemd in lid 1 a t/m f en h wordt in afwijking van artikel 8:12 lid 3 voor deeltijders het naar rato beginsel niet toegepast.
  1. De werkgever verleent bij zodanige ziekte in het gezin dat de werknemer regelingen moet treffen om de zorg te regelen: 24 uur betaald verlof op jaarbasis. De werkgever treft hiertoe een regeling in overleg met de ondernemingsraad.
Bepaling op Docuweb zijn nog niet beschreven en volgen.

 
Overwerk:De vergoeding voor overwerk wordt voor zover lid 3 van dit artikel niet anders bepaalt- verstrekt in de vorm van vrije tijd, gelijk aan het aantal uren dat het overwerk heeft geduurd en daarenboven in de vorm van een geldelijke beloning als bedoeld onder lid 2 van dit artikel.
  1. De onder 1 genoemde geldelijke beloning bestaat uit een percentage van het uurloon en wel:
·         25% voor overwerk verricht tussen 06.00 uur en 22.00 uur op maandag tot en met vrijdag, met dien verstande dat in een periode van zeven dagen het aantal aldus te belonen uren maximaal 5 bedraagt; de overige uren worden beloond met 50%;
·         50% voor overwerk verricht tussen 22.00 uur en 06.00 uur op maandag tot en met vrijdag;
·         75% voor overwerk verricht op zaterdag tot 18.00 uur en op vrije dagen;
·         100% voor overwerk verricht op zaterdag vanaf 18.00 uur, op zon- en feestdagen tussen 00.00 en 24.00 uur en op 24 en 31 december tussen 18.00 en 24.00 uur.

Vergoeding bij verhuizing:
De werknemer die bij het aangaan van het dienstverband of gedurende zijn dienstverband verplicht wordt te verhuizen, aanspraak op een vergoeding van verhuiskosten met inachtneming van het bepaalde in lid 4.
·         Bij toepassing van lid 3 bestaat de verhuiskostenvergoeding uit:
vergoeding van de werkelijke kosten van transport door een erkend verhuisbedrijf van bagage en inboedel van de werknemer naar de nieuwe woning;
·         vergoeding van herinrichtingskosten ten bedrage van maximaal 12% van het jaarsalaris inclusief de vakantietoeslag met een maximum van bruto � 9076,-

Scholing:
  Scholingsbeleid op instellingsniveau:
  1. De werkgever stelt in overleg met de ondernemingsraad jaarlijks het scholingsplan voor de instelling vast. Het scholingsplan speelt in op de scholingsbehoefte van de strategie van de organisatie en de behoefte van de te onderscheiden beroepsgroepen binnen de instelling.
  2. Voor de uitvoering van het scholingsplan geldt per werkgever een budget van tenminste 1,3 % van de loonsom per jaar.
  3. Als onderdeel van het scholingsplan stelt de werkgever in overleg met de ondernemingsraad een regeling studiekosten en studieverlof op. In deze regeling wordt tenminste aandacht besteed aan:
·         opleidingen die in opdracht van de werkgever worden gevolgd;
·         de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen en in welke mate, met dien verstande dat van studies die in opdracht van de werkgever worden gevolgd de kosten volledig worden vergoed;
·         de tijd waarvoor studieverlof wordt verleend en in welke mate, met dien verstande dat van studies die in opdracht van de werkgever worden gevolgd, de voor het volgen van de lessen en het afleggen van examens benodigde tijd als werktijd worden aangemerkt;
·         de terugbetaling van reeds verstrekte vergoedingen.
  1. De werknemer heeft, ongeacht de omvang van zijn dienstverband, recht op scholing en plicht tot het volgen van scholingsactiviteiten. Tevens moet de werkgever rekening houden met de inhoud van het loopbaanadvies dat aan de werknemer is uitgebracht.
Het streven is om het opleidingsbudget als volgt over de compartimenten te verdelen:

  Persoonlijke ontwikkeling en loopbaanperspectief:
  1. De werkgever stelt in overleg met de ondernemingsraad jaarlijks het persoonlijk ontwikkelingsbeleid voor de instelling vast.
  2. In het persoonlijk ontwikkelingsbeleid staat de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de werkgever en werknemers voor de persoonlijke ontwikkeling van individuele werknemers voor ontwikkeling, inzetbaarheid en loopbaanperspectief centraal.
  3. Het persoonlijk ontwikkelingsbeleid behelst tenminste de volgende punten:
·         inzicht in de toekomstige kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de formatie en van de voorkeuren, inzichten en ambities van afzonderlijke werknemers;
·         introductie en begeleiding op de werkplek bij de aanvang van de loopbaan binnen de organisatie;
·         instrumentarium dat de belastbaarheid van de werknemer op objectieve wijze relateert aan diens leeftijd en levensfase en bijdraagt aan een goede afstemming tussen capaciteiten, belastbaarheid, cliëntgebonden activiteiten en behoeften van de organisatie;
·         bij beëindiging van ieder dienstverband wordt een exitgesprek gevoerd.
  1. Voor de uitvoering van het beleid ten aanzien van persoonlijke ontwikkeling en loopbaan geldt per werkgever een budget van tenminste 0,2% van de loonsom per jaar.
Bepaling op docuweb:


Collectief gerichte, vast terugkerende, opleidingen (100% vergoeding) 50% Individuele opleiding in opdracht van de werkgever (100% vergoeding) 25% Individuele opleidingen op eigen verzoek (50% vergoeding) 10% Overige opleidingen 10% Onverwacht (inclusief congressen en seminars) 5%


De noodzakelijke opleidingskosten bedragen ca. 1% van de totale salariskosten (exclusief
gederfde formatie).
Het streven is om het opleidingsbudget als volgt over de compartimenten te verdelen:


 


Woon -werkverkeer:

Artikel 9:1 Reiskosten woon-werkverkeer
  1. De werkgever treft een regeling voor de vergoeding van de kosten, voor de werknemer verbonden aan het eenmaal dagelijks heen en weer reizen van zijn woning naar zijn werk.
  2. De in lid 1 bedoelde regeling wordt niet vastgesteld of gewijzigd of ingetrokken dan met instemming van de ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging.
  3. Indien de in lid 1 en 2 bedoelde regeling niet tot stand komt heeft de medewerker ter zake van het eenmaal dagelijks heen en weer reizen van zijn woning naar zijn werk tenminste recht op vergoeding van de reiskosten gebaseerd op de laagste klasse van het openbaar vervoer, alsmede de kosten voortvloeiend uit gebruik van brug, tunnel of veer, tot ten hoogste een bedrag van 120,64 per maand per 1 januari 2009 en 122,57 per maand per 1 januari 2010. Indien de medewerker ten gevolge van het uitvoeren van een gebroken dienst, als bedoeld in artikel 6:6 lid 8, meer dan eenmaal dagelijks heen en weer dient te reizen van zijn woning naar zijn werk heeft hij recht op vergoeding van de kosten van het heen en weer reizen tussen de gebroken diensten.
  4. Op de in lid 3 omschreven vergoeding komt in mindering een eigen bijdrage van de werknemer ad 56,66 per maand per 1 januari 2009 en 47,57 per maand per 1 januari 2010. De vermindering door de eigen bijdrage vindt niet plaats over de kosten die zijn vergoed op grond van de laatste zin van lid 3 ten aanzien van de kosten voor het woon-werkverkeer tussen gebroken diensten.
  1. De werknemer die gedurende minder dan 5 dagen per week werkzaam is ontvangt de in lid 3 omschreven vergoeding naar rato van het aantal werkdagen, waarbij de in lid 4 genoemde eigen bijdrage eveneens naar rato wordt verminderd.
  2. Op verzoek van de werkgever dient de werknemer de bescheiden te overleggen op basis waarvan de tegemoetkoming kan worden vastgesteld.
  3. De in lid 3 en lid 4 genoemde bedragen worden jaarlijks gelijktijdig met de wijziging van de vervoerstarieven van de NS met een zelfde (gemiddeld) percentage aangepast.